Menu Sluiten

Infosheet Algemene aanbeveling No. 32 Gendergerateerde dimensies van vluchtelingenstatus en asiel

Algemene aanbeveling No. 32 Comité voor de Uitbanning van Discriminatie van Vrouwen

Gendergerelateerde dimensies van vluchtelingenstatus, asiel, nationaliteit en statenloosheid van vrouwen

Infosheet GR 32 in PDF

Het VN-Vrouwenverdrag (1979) is een van de meest geratificeerde mensenrechtenverdragen van de VN. Het Verdrag verbiedt alle vormen van discriminatie van vrouwen, zowel in de wet als in de praktijk. De uitvoering ervan wordt bewaakt door het toezichthoudende comité voor de Uitbanning van Discriminatie van Vrouwen (CEDAW). Verdragsstaten zijn verplicht elke vier jaar over de voortgang te rapporteren..

CEDAW publiceert regelmatig algemene aanbevelingen om bepaalde verdragsartikelen nader te duiden of richting te geven om actuele problematiek van vrouwen aan te pakken. Het doel ervan is de verdragsstaten handvatten te geven om het Verdrag goed te implementeren. Deze behoren in hun vierjaarlijkse rapportage expliciet over de uitvoering ervan te rapporteren.

In algemene aanbeveling No. 32 (november 2014) gaat het Comité specifiek in op de gendergerelateerde dimensies van de vluchtelingenstatus, asiel, nationaliteit en statenloosheid. Het Comité roept de verdragsstaten op tot een meer genderbewuste aanpak in het vluchtelingenbeleid en in de nationaliteitswetgeving. Daarbij wordt verwezen naar de artikelen 1-5, 9-13, 15 en 16 van het VN-Vrouwenverdrag. Het Comité refereert tevens aan de algemene aanbeve­lingen No. 19 (geweld tegen vrouwen), No. 25 (tijdelijke speciale maatregelen), No. 26 (vrouwelijke arbeidsmigranten), No. 28 (kernverplichtingen uitbanning alle vormen van discriminatie van vrouwen) en No. 30 (vrouwen voor, tijdens en na conflictsituaties).

Het Comité put ook uit de verplichtingen die voortvloeien uit internationale en regionale mensenrechten- en vluchtelingenverdragen. Met name worden genoemd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, art 14 (recht op asiel), het VN- Vluchtelingenverdrag 1951 en aanvullend protocol 1967, het Verdrag inzake Staatloosheid 1954, het Verdrag ter beperking van Staatloosheid 1961 en het nonrefoulement­beginsel in het Verdrag tegen Foltering en Andere Wrede, Onmenselijke en Onterende Behandeling of Bestraffing (art. 3), het Vluchtelingenverdrag (art. 3) en het Verdrag inzake Politieke en Burgerlijke Rechten (art 6-7). Tot slot wordt verwezen naar algemene aanbeveling No. 2 van het toezichthoudende Comité van het Verdrag tegen Foltering en Andere Wrede, Onmenselijke en Onterende Behandeling of Bestraffing (CAT) waarin expliciet de verplichting tot preventie en bescherming van slachtoffers van gendergerelateerd geweld, zoals verkrachting, huiselijk geweld, vrouwelijke genitale verminking en vrouwenhandel wordt benoemd.

Gendergerelateerde aspecten vluchtelingenstatus en asiel
Gendergerelateerde vervolging is vervolging vanwege het vrouw of meisje zijn of waar vrouwen en meimeisjes disproportioneel vaker slachtoffer van zijn. Het Comité adviseert verdragsstaten om gendergerelateerde asielaanvragen in te delen onder de vervolgingsgrond “lid van een bepaalde sociale groep” en sekse/gender en seksuele oriëntatie op te nemen als grond voor asiel in het vluchtelingenbeleid.

Het Comité wijst erop dat discriminatie en vervolging op grond van sekse/gender vaak samengaat met andere discriminatie, zoals naar etniciteit, nationaliteit, achtergrond, gezondheid of sociaaleconomische positie (intersectie van discriminatiegronden).

Verdragsstaten zijn verplicht om vrouwen en meisjes te beschermen tegen (gendergerelateerde) vervolging. Daarbij moeten ze een proactieve houding in nemen en met de nodige zorgvuldigheid maatregelen treffen op terrein van preventie, onderzoek, ondersteuning. Zo mogelijk moeten ze zorgen voor herstel en het vervolgen en straffen van daders (due dilligence). Verdragsstaten hebben tevens de verplichting om te zorgen dat private actoren (bedrijven, instellingen, organisaties, buren en familie) de rechten van vrouwen en meisjes niet schenden.

Gedurende de hele asielprocedure (aanmelding, opvang, verhoor en beslissing) dient een genderperspectief gehanteerd te worden. IND medewerkers en -beslissers moeten voldoende inzicht in en kennis hebben van de specifieke positie van vrouwen wereldwijd. Vrouwen kunnen niet altijd – direct – aan alle voorwaarden voor asiel voldoen, zoals in het bezit zijn van identificatiepapieren of meteen openheid geven over geweldservaringen in het herkomstland en/of tijdens de vlucht. Vrouwen moeten gehoord worden in een veilige en gendersensitieve omgeving, apart van haar partner en familie en door een vrouwelijke IND medewerker en tolk. Het Comité adviseert om bij de bewijslast van de asielaanvraag vrouwen het voordeel van de twijfel te geven en waarschuwt voor vooroordelen en stereotypen.

In geval van een afgeleide vluchtelingenstatus – van een partner en/of omdat de reden van de vlucht het beschermen van een dochter is tegen vrouwelijke genitale verminking of gedwongen (kind)huwelijk – heeft een vrouw het recht op een zelfstandige verblijfsstatus.

Het Comité benoemt expliciet het nonrefoulementbeginsel: verdragsstaten hebben niet alleen binnen, maar ook buiten eigen grenzen en jurisdictie een verantwoordelijkheid om te zorgen dat vrouwen en meisjes niet – opnieuw – terecht komen in een situatie van vervolging en geweld. Deze verantwoordelijkheid geldt ook ten aanzien van uitgeprocedeerde vrouwen. Het Comité stelt expliciet dat asiel zoeken geen misdaad is en dat detentie of andere strafmaatregelen dus niet aan de orde behoren te zijn.

Andere concrete aanbevelingen van het Comité betreffen onder meer veilige opvangcentra, laagdrempelige en toegankelijke informatie en gratis rechtshulp, mogelijkheden tot psychiatrische hulp en na toewijzing van de asielaanvraag zorgen integratie in de samenleving (huisvesting, opleiding, werk, gezondheidszorg) en bij afwijzing een zorgvuldige procedure voor terugkeer of vestiging in een ander land. Tot slot adviseert het Comité het verzamelen, analyseren en verspreiden van naar sekse uitgesplitste data en trends, voldoende (financiële) middelen en samenwerking met onder meer maatschappelijk middenveld en zelfbelangenorganisaties.

Gelijke rechten in nationaliteit en het voorkomen van statenloosheid
Het Comité maakt zich zorgen over het aantal vrouwen wereldwijd dat het risico loopt om hun nationaliteit te verliezen en stateloos te geraken. Het hebben van een nationaliteit is randvoorwaarde voor volwaardige participatie in een samenleving. Met aanbeveling No. 32 wil het Comité de gelijke rechten van vrouwen in nationaliteitswetgeving bevorderen. Vrouwen moeten dezelfde rechten hebben als mannen om nationaliteit te verkrijgen, terugkrijgen en veranderen en deze door te geven aan partner en kinderen.

Het Comité adviseert verdragsstaten onder meer dubbele nationaliteit toe te staan, het makkelijker maken van het terugkrijgen van de nationaliteit en te zorgen voor geboorteregistratie van alle kinderen, ongeacht verblijfsstatus.